Jongerencultuur; grote voorbeeld van een subcultuur

Door de crisis en oorlog ging het geboortecijfer in West-Europa in de jaren 1914 tot 1945 een historisch dieptepunt bereikt. Na 1945 volgde een geboortegolf ook wel de babyboom genoemd, waardoor er in de jaren 1950 en 1960 bijzonder veel kinderen en jongeren waren. Rond 1957 begonnen jongen mensen voor het eerst in de geschiedenis zelf dingen te kopen. Tot die tijd bestonden "jongeren" niet als een aparte groep. De meeste kinderen gingen rond hun 14e naar school en droegen daarna hun inkomen af aan hun ouders tot ze trouwden. Dankzij de loonstijgingen konden jongeren steeds vaker hun geld zelf houden. Ze gebruikten het voor uitgaan en kleren waarmee ze zich van de ouderen onderscheidden. Zoals spijkerbroeken en leren jasjes. De moderne jeugd gaf ook veel geld uit aan nieuwe soorten muziek die volwassenen afgrijselijk vonden: popmuziek.

Jongeren kochten massaal grammofoonplaten, de meeste hadden ook een transistorradio. Een draagbare radio die eindjaren 1950 op de markt kwam. Met de transistor konden jongeren zonder hun ouders naar hun eigen muziek luisteren op hun eigen radiostations, zoals vanaf 1960 radio Veronica.

 

 

Bloempotkapsel

In de tweede helft van de twintigste eeuw kwam een oudere haarstijl opnieuw op in de tegencultuur rond de rockmuziek, mede onder invloed van The Beatles en de Ramones. Dit was het bloempotkapsel, dat is een haarstijl waarbij het haar rondom kortgeknipt wordt, alsof iemand een bloempot op het hoofd heeft gezet en het eronder uitstekende haar heeft weggeknipt of geschoren. Vroeger was het een populair kapsel onder het gewone volk als een gemakkelijke en relatief net haarkapsel die niet door een professionele kapper aangebracht hoefde te worden. Daarom werd het ook in sommige culturen als een teken van armoede gezien. Vanaf de negentiger jaren verminderde de populariteit van het bloempotkapsel weer.